Modder en nattigheid, fijn dorp en een warme douche

We wisten natuurlijk dat het ’s winters, en zéker de eerste winter, flink bikkelen zou worden. En dat is ook zo.  Want nadat afgelopen winter één van de droogste van de afgelopen dertig jaar was, hebben we nu volgens mij het natste najaar sinds járen. En dat brengt een aspect van het buitenleven op de voorgrond wat we wel hadden ingecalculeerd, maar waarvan we iedere keer weer versteld staan hoe hardnekkig het is: Modder.

In Amersfoort woonden we natuurlijk hoog en droog op de (voet van de) Amersfoortse Berg. Bovendien in de stad: alles netjes bestraat. Hier niet. Er is één héél klein stukje verharding achter de stal en op de meest gebruikte routes over het erf hebben we wat roosters neergelegd uit de ‘erfenis’ in de stal. Verder is het rond het huis onverhard. Van de zomer was het een grasveldje, en zelfs begaanbaar genoeg om de auto’s op te stallen. Maar na de aanleg van de riolering en alle regen en sneeuw die we daarna hebben gekregen is er van het gras weinig meer over. Wat overblijft is Modder.

Valt het op het erf nog op te lossen door hoge laarzen aan te trekken en wat loopplanken neer te leggen, onze bereikbaarheid met / voor auto’s blijft problematisch. Het pad zelf begint de eerste kuilen te vertonen (dat was verwacht en ingecalculeerd) maar is nog begaanbaar. Maar zoals al eerder gemeld: aan het eind van het pad moet je keren. En daarvoor is het weiland eigenlijk te zacht. Met als gevolg dat het helemaal is omgeploegd en dat er al diverse mensen hebben vastgezeten. We dachten  dat we het hadden opgelost met de kunststof rijplaten. Maar het blijkt dat zich daaronder water gaat ophopen. Geef je dan gas, dan kunnen de rijplaten wegschieten en graven je wielen zich binnen no time tot diep in de modder in. Met onze eigen auto’s gaat het tot nu toe nog wel, ook omdat we er rekening mee houden. Maar de postbode die een pakketje kwam bezorgen kwam vast te zitten zodat we de loonwerker weer eens moesten bellen om hem los te trekken. De postbode  wil nu nooit meer pakketjes komen bezorgen. Waarschijnlijk ontkomen we er dus niet aan om ook een parkeerhaventje met gebroken puin te maken.

 

Over de uitdagingen van de was doen blogde ik al eerder. Buiten drogen is nu natuurlijk geen optie meer. Maar binnen in het kantoortje, met de kachel flink opgestookt, droogt het best. Nadeel is alleen, dat het water in de lucht weer condenseert in het keukentje en de bedsteden tegen de koude muur van de stal aan. En daar letterlijk in straaltjes langs de muur loopt (samen met het lekwater wat nog steeds door het keukendak komt).

 

Sowieso is het erg vochtig. Hoewel de vloer van de stal droog is, het plafond met behulp van een plastic zeil waterdicht is gemaakt en de ruimte zéér goed geventileerd is, zagen we tot ons ongenoegen dat onderdelen van Joris’ dure zaag en vlakbank waren gaan roesten.

Ons geïmproviseerde onderkomen heeft natuurijk wel meer gebreken, die zich nu laten voelen. Zo blijkt, dat het ventiel van de gasflessen waarmee ons douchewater verwarmd wordt, kan bevriezen. Dat ontstaan er ijsnaaldjes uit het kleine beetje water wat in het gas zit opgelost. En die kunnen de gastoevoer verstoppen. Dan krijgt de geiser onvoldoende of geen gas en maakt hij het douchewater niet warmer dan een graad of 30 (in het gunstigste geval), of wordt het water opeens ijskoud als je al onder de douche staat (en dat is minder gunstig want het water is hier HEEL  KOUD).

Gelukkig blijkt dan dat we in een heel fijn dorp wonen. Diverse mensen hebben het gebruik van hun douche al aangeboden. Dat aanbod alleen al voelt als een warme douche! We hebben er ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt en dat zal vast nog wel vaker gebeuren. Een warme douche, dat is Beschaving. En zulke hulpvaardigheid , dat is tekenend voor onze ‘mienskip’ (gemeenschap in het Fries en het Stellingwerfs).

Sowieso zijn we ontzettend blij met alle hulp en ondersteuning vanuit het dorp. Arnaud en Jan-Luc hebben ons met spierballen en een shovel al diverse keren uit de brand geholpen met zware karweien.  Onze directe buurvrouw Marja past op het hondje Aska als ik een dag weg moet. Joost en Monique waren hun tuin aan het herinrichten en hadden gaas over (wat ikgoed kan gebruiken voor de kippenren) en hardhouten vlonderplanken die precies de goede maat blijken te hebben voor mijn moestuinbakken!

Met die moestuinbakken kan ik nu trouwens eindelijk verder. We hebben dit weekend een karweitje geklaard waar we al twee maanden tegenaan hikten: de stam van de hulst uit de moestuin halen. Die stam is vier meter lang en loodzwaar, maar omdat we ‘m in het nieuwe huis willen gebruiken willen we hem graag heel houden. Maar ja, hij lag in de moestuin (waar nu een degelijk hek omheen staat met een smalle deur) en moest omhoog, zijdelings door die deur en een bochtje om gemanoeuvreerd.  Met behulp van twee hefbomen, een oude krik van de oude meneer, een rijplaat, drie spanbanden, veel blokjes hout, de bus en de nodige zweetdruppels zijn we er met ons tweeën in geslaagd om hem naar de ‘zuidschuur’ te verplaatsen. Daar kan hij nu rustig verder drogen.  En ik kan met de planken van Joost en Monique mooi de overige vijf moestuinbakken gaan aanleggen. Wel eerst nog een heel regiment eikenzaailingen verwijderen…

Ook staan inmiddels alle hoogstam fruitbomen. Nu de laagstammen nog. Komende vrijdag ga ik meer ‘landschappelijk’ plantgoed halen: onder andere elzen, lindes en sleedoorns.

En we zijn  eindelijk begonnen met het uitgraven van de fundering voor de nieuwe werkplaats. Wat fijn om weer wat progressie te boeken!

En tenslotte hebben we op zondagmiddag zéér genoten van het ‘Kerstival’ van De Hoeve. Een heuse kerstmarkt in en rond het dorpshuis, met glühwein, natúúrlijk een levende kerststal,  workshops kerststerren maken en wol spinnen, verkoop van kerstspullen door kunstenaars, ambachtslieden en ondernemers uit het dorp, een zweefmolen,  rondrennende engeltjes, rendieren en kerstmannen, lekkere hapjes en héél veel gezelligheid. Dit alles vrijwel continu begeleid door live muziek door Het Koor Van De Hoeve (waar ik ook in meezing!) en brassband Crescendo uit het nabijgelegen Steggerda. Wat heeft een mens nog meer nodig?

 

 

Massakachel

En toen werd het winter in Friesland! Tot nu toe overleven we het. We hebben wel uit voorzorg voor een flinke hoeveelheid droog en gekloofd kachelhout gezorgd. Het levert natuurlijk mooie plaatjes op. En het is een mooie aanleiding om te schrijven over de manier waarop we het toekomstige huis denken te verwarmen. Want dat mag dan supergoed geïsoleerd worden (voor kenners: we mikken op een Rc van 5 voor de vloer, 6,5 voor de muren en 8 voor het dak), iets van verwarming is altijd nodig, zeker op dagen met een sneeuwstorm zoals we nu gehad hebben.

Een gasaansluiting komt er natuurlijk niet (gas in een nieuwbouwhuis is zó 2016!). Een mogelijk alternatief zou een warmtepomp zijn. Maar die zijn duur en bovendien zit er vreselijk veel electronica en regelwerk in. Daar kunnen we zelf niets mee als het stuk gaat, dus dat voldoet niet aan onze wens om op het gebied van energie zelfvoorzienend te zijn. Lucht-lucht en lucht-water warmtepompen verbruiken bovendien vreselijk veel elektriciteit. Daarvoor kan je zonnepanelen op je dak leggen, maar die produceren de elektriciteit vooral in de zomer, als het minder nodig is. Tot nu toe kan je de teveel geproduceerde stroom dan aan het net leveren en dat wegschrijven tegen de stroom die je in de winter inkoopt, maar in 2020 vervalt die salderingsregeling. Afhankelijk van hoever op dat moment de ‘huisbatterij’ gevorderd is, lijkt het dus raadzaam de elektriciteitsbehoefte te beperken.

Tegen water-water warmtepompen (die de warmte van het grondwater op grote diepte benutten) heb ik nog een ander bezwaar: we prikken met dergelijke systemen allemaal gaatjes in de diepere ondergrond. Daar zijn we toch al met ons allen steeds meer mee bezig. Drinkwaterbedrijven waarschuwen al dat de kwaliteit van drinkwater in gevaar kan komen, omdat de ondoordringbare bodemlagen die zoetwatervoerende en brakwatervoerende lagen van elkaar scheiden zo veel doorboord worden.

Wat we wel in overvloed hebben en kunnen stoken is hout. Zeker als we er eindelijk aan toe komen om de houtwallen daadwerkelijk te gaan beheren.

Verwarmen op hout, is dat milieuvriendelijk? Hout is in principe een oneindige en hernieuwbare bron van energie, in tegenstelling tot fossiele brandstoffen. Daar staat tegenover dat een gewone (stalen of gietijzeren) houtkachel een relatief slecht rendement heeft: hij haalt maar een beperkt deel van de opgeslagen energie uit het hout. De rest verdwijnt als vliegas, rook en (fijn)stof uit de schoorsteen, samen  met een aanzienlijk deel van de warmte.

(Het rendement wat de verkoper van je kachel noemt, wordt alléén behaald gedurende de tijd dat de kachel heet is en voluit brandt. Niet tijdens de aanloopperiode, niet als je steeds het deurtje opendoet om er blokjes hout bij te gooien en al helemaal niet wanneer het vuur ‘gesmoord’ wordt, omdat het ondertussen bloedheet is geworden in de kamer.)

Dat kan beter. In een ‘massakachel’ vindt de verbranding van het hout plaats bij een véél hogere temperatuur, over een veel kortere tijd. Daardoor is de verbranding veel vollediger: al die kleine deeltjes houtas die in een  gewone kachel als rook op de warme lucht uit de schoorsteen vliegen, verbranden nu ook. Een gewone metalen kachel zou bezwijken onder zulke temperaturen. De massakachel is dan ook uitgevoerd in steenachtig materiaal, met een dikke mantel van steen of leem. (Die is loodzwaar: vandaar de term ‘massakachel’). De gloeiendhete rookgassen worden door een stelsel van kanalen gevoerd, waarbij ze hun warmte aan die mantel afgeven. Uiteindelijk is wat er uit de schoorsteen komt relatief koel en relatief schoon. De mantel geeft de opgeslagen warmte langzaam af: met anderhalf uur vuur heb je 24 uur warmte-uitstraling. Je hoeft dus ook niet de hele tijd blokjes hout op de kachel te gooien.

De mantel van de kachel  wordt ongeveer 50-60 graden, de warmte van een verwarmingsradiator. Maar, en nu komt het: die mantel kan je véél creatiever vormgeven dan een verwarmingsradiator. Het ding wordt immers op maat gemaakt. Je kunt er een warme bank aan metselen, die door de rookgassen verwarmd wordt. Héérlijk, na een natte en koude dag buiten! Je kunt de kachel zó inrichten, dat de meeste warmte straalt naar de kant die jij wilt. Je kunt er een warmtewisselaar inbouwen, die je  douchewater verwarmt, of water voor de vloerverwarming, als je dat wilt. En op een heter deel van de kachel kan je een bakoventje inbouwen.

Binnen de familie van ‘massakachels’ zijn er allerlei modellen. De bron ligt bij de ouderwetse ‘Kachelofens’ of tegelkachels die we kennen uit Duitsland en Oost-Europa. (En  trouwens ook uit China). De afgelopen veertig jaar is er veel onderzoek gedaan en zijn er technische verbeteringen doorgevoerd. Dat heeft geresulteerd in de Finnoven, de Tichgelkachel, de Bergkachel, de Rocket Batch Box en allerlei afgeleiden en hybrides daarvan. Die verschillen onderling in technische details als de exacte plaatsing van de secundaire luchttoevoer en dergelijke… maar dat wordt te gedetailleerd voor dit blog.

 

Vooralsnog gaat onze voorkeur uit naar een leemkachel met Rocket Stove technologie. In strenge Oostenrijkse laboratoria is vastgesteld dat de rookgassen daarvan, als ze uit de schoorsteen komen, maar 80-90 graden zijn, en bovendien vrijwel geen fijnstof bevatten.  Dan wordt hout dus zeker een milieuvriendelijke brandstof. Wij kunnen straks ons huis verwarmen met eigen hout, zonder dat Groningen verzakt, we bij Poetin of andere gasmagnaten hoeven aan te kloppen, er hoeven geen vrachtwagens met houtpellets uit Oost-Europese bossen naar ons toe te rijden en de buren zitten niet in onze rook. Een fijn vooruitzicht. Tot die tijd  moeten we het nog even doen met het Noorse metalen houtkacheltje…

 

Winter!

En toen ging het sneeuwen. En dat levert plaatjes op, die te mooi zijn om niet te delen:

Zelfs het varkenskot ziet er idyllisch uit
Romantische ijspegels aan de asbestplaten
De Grote Eik, nu nóg mooier!
Goed te zien dat het water in de poel flink hoog staat
Het SBB-bosje heeft duidelijk een beschuttende werking bij winterse oostenwind
Mooie doorkijkjes
Bevroren katjes, de poel en de Grote Eik
De Grote Eik en de moestuin
De jonge appelboompjes staan dapper in de sneeuw
De Uiterste Eik
De rij eiken aan de noordkant
Reeën in eigen achtertuin

Het enige lastige is nu: welke kies ik uit voor een kerstkaart? 🙂

Voorlopig ontwerp

De vraag die ons ongeveer het meest gesteld wordt is: vordert het al een beetje met de bouw?

Nou nee. We zijn nog niet eens begonnen. Op dit moment zijn we voornamelijk bezig met het ontwerpen van het huis. Daar ging meer tijd in zitten dan verwacht. Van half augustus tot begin december hebben we vele keren heen-en-weer gepingpongd met de architect over hoe het ontwerp eruit moest zien. Daar bleken we toch verschillende ideeën over te hebben.

Voor ons was van het begin af aan (nog voordat we serieus gingen zoeken naar een plek) een uitgangspunt dat het huis zo energie-efficiënt mogelijk  èn zoveel mogelijk zelfvoorzienend op het gebied van energie moest worden. Eigenlijk wilden we een soort ‘passiefhuis’ bouwen, een op de zon georiënteerd en supergoed geïsoleerd huis met veel glas aan de zuidzijde en zo gesloten mogelijke gevels aan de oost-, west en vooral noordzijde. Zo’n huis heeft bijna geen verwarming nodig: de lichaamswarmte van bewoners, warmte door elektrische apparaten en invallend zonlicht zorgen voor voldoende warmte. In Oostenrijk mogen nieuwbouwhuizen alleen als ‘Passivhaus’ uitgevoerd worden.

Alleen, het bouwen van zo’n huis is niet eenvoudig, en wij willen wel zelf bouwen. Er komt veel techniek bij kijken en het huis moet heel luchtdicht zijn. In de praktijk betekent dat, dat het met allerlei folies ook waterdamp-dicht gemaakt wordt. Dat betekent weer dat je heel goed moet ventileren om  alle waterdamp die door bewoning geproduceerd wordt af te voeren. En ventileren kost energie, dus dan zit je ook vast aan ingewikkelde en kwetsbare warmte-terugwininstallaties  en ‘balansventilatie’.  Wij willen graag een ‘low-tech’ huis, wat weliswaar luchtdicht, maar wel damp-open is.  Bovendien willen we ook per se een huis neerzetten dat past bij de stijl van deze streek. We zijn hier gaan wonen vanwege het mooie landschap: we vinden dat we er dan geen dertien-in-een-dozijn huis mogen neerzetten.

Natuurlijk kan je daar tegenin brengen dat de kenmerkende stijl van de boerderijen uit de streek is voortgekomen uit bepaalde behoeften, en dat de behoeften van deze tijd weer anders zijn. Maar ja, je bent erfgoedprofessional of je bent het niet – ik wil graag een verwijzing maken naar de historie van deze plek. En het meest kenmerkend daarvoor vinden wij de vorm van het dak, met oranje dakpannen, van onze boerderij.

Alleen al de kavelrichting maakte het passiefhuis-concept lastig: in ons landschap zijn de wegen, kavels en woningen allemaal zuidwest-noordoost georiënteerd en niet pal noord-zuid.  (Dat was bij de aankoop al een klein minpuntje).  Geen glazen gevel op de zuidkant en gesloten gevel op de noordkant dus, maar een compromis. In ieder geval wilden we een woonkeuken en een woonkamer aan de ‘warme’ kant van het huis. In ons vorige huis, dat wel pal noord-zuid georiënteerd was, merkten we dat het temperatuurverschil tussen de kamers aan de zonkant en die aan de schaduwkant flink kon oplopen. Zolang je de deuren dicht hield natuurlijk.

Er is dus wel enige verwarming nodig en dat willen we doen met een ‘massakachel’. Daarover schrijf ik een apart blog want dat is een heel verhaal. Maar die massakachel moet het hart van het huis gaan vormen. Die moet alle ruimtes die we warm willen houden verwarmen: de woonkamer, de woonkeuken, de badkamer en de werkhoek op zolder. De slaapkamer, de bijkeuken en de hal hoeven van ons niet verwarmd te worden. In een goed geïsoleerd huis blijven die wel voldoende op temperatuur. Bovendien houden we van een koele slaapkamer en is een koele bijkeuken eigenlijk wel handig.

Daarmee waren de randvoorwaarden voor de plattegrond gesteld en na veel heen-en-weer pingpongen met de architect kwam daar ongeveer de volgende plattegrond uit:

We willen ook bouwmaterialen gaan gebruiken met een lage milieubelasting. Lange tijd waren we erg gecharmeerd van strobouw. Maar stro is een erg kwetsbaar materiaal. Je detaillering moet heel erg goed in orde zijn, anders kan je koude plekken krijgen waar vocht gaat condenseren. En vocht is de doodsteek voor stro. Na héél veel lezen, het bezoeken van (en meebouwen aan) strohuizen en het doen van een cursus strobouw concludeerden we dat stro een prima bouwmateriaal is voor eenvoudige gebouwen waaraan niet al te hoge eisen worden gesteld en waar dus ook weinig leidingdoorvoeren en dergelijke door hoeven. Maar voor een woning die voldoet aan de eisen  van het Bouwbesluit en onze wensen op het gebied van comfort vinden we het te kwetsbaar.

En op dat moment kwamen we een nieuw materiaal tegen: kalkhennep of, op zijn Engels, ‘hempcrete’: een combinatie van hennep en kalk. Industriële hennep is een snelgroeiende plant, die in het verleden in de Lage Landen veel geteeld werd. De buitenkant van de stengels is vezelig en daar werd en wordt touw van gemaakt. In de zeventiende eeuw moet het hier vól gestaan hebben met hennep: ál die schepen zaten vol met henneptouw!

(Om vragen vóór te zijn: industriële hennep heeft een heel laag gehalte aan THC  in de bloemknoppen en is daarmee ongeveer net zo hallucinogeen als bananenschillen. Dit verzin ik niet- van  de vezeltjes aan de binnenkant van een bananenschil, die aan de banaan blijven plakken als je ‘m pelt, schijn je high te worden als je ze rookt en droogt. Je moet wel eerst ongeveer een ton bananen eten en je krijgt er waarschijnlijk ook hoofdpijn van. Wie het wil proberen is welkom. De hennep waar ze wiet van maken is een andere cultivar, geselecteerd op het gehalte THC. )

De bínnenkant van die stengels, ‘hennephout’ genoemd, is heel poreus. In stukjes gehakt en gedroogd wordt het wel gebruikt als strooisel voor dierenverblijven. Maar je kunt het dus ook mengen met (gebrande) kalk, en dan krijg je een soort massa die je in een bekisting kan storten als beton. Dat  is eenvoudig zelf te doen en levert een muur op die uit één laag bestaat, luchtdicht is en dampopen, vochtregulerend is, een hoge thermische massa heeft tegenover een relatief lage milieubelasting, die je creatief kunt vormgeven (mooie ronde afwerkingen rond de ramen) en die gedurende het uithardingsproces ook nog jarenlang CO2 opneemt. (Voor alle eerlijkheid: het branden van de kalk kost natuurlijk wel energie en geeft CO2-uitstoot. Maar netto is het veel minder milieubelastend dan de productie van cement, beton en bakstenen). Eenmaal uitgehard heeft het een structuur die doet denken aan Ytong-blokken.

Het wordt dus houtskeletbouw met een isolatielaag van kalkhennep. De kalkhennep moet aan de buitenkant wel tegen de regen beschermd. Dat kan met een kalkstuclaag, maar wij willen dat graag doen met zwart potdekselwerk. Dat vinden we mooi passen bij de boerderij-uitstraling en het valt mooi weg in het landschap. Op ons vorige erf had Joris ook een  gepotdekselde werkplaats, tuinschuur en kippenhok gebouwd en niet alleen wijzelf vonden dat mooi.  (Het kippenhok staat hier alvast, in afwachting van de overige potdeksel-bouwwerken.)

En na nog heel veel meer heen-en-weer pingpongen met de architect kwam daar het volgende schetsontwerp uit:

(Zoals je ziet is onze architect ook erg optimistisch over hoeveel tijd wij gaan hebben als het huis eenmaal af is.)

Nu moeten we natuurlijk het hele circus van vergunningaanvraag door. Onze architect stelde voor om eerst een ‘vooroverleg’ met de gemeente te voeren. Dat is bedoeld als informeel overleg met de gemeente, om gezamenlijk in te schatten of het concept-ontwerp aan alle eisen (van bestemmingsplan, bouwbesluit en dergelijke) kan voldoen of dat er onoverkomelijke bezwaren zijn. Bij een zo ongebruikelijke bouwmethode als de onze is dat wel handig. Helaas maakt de gemeente Weststellingwerf het een stuk minder informeel. Gewoon telefonisch informeren naar de mogelijkheden kon niet: alle vragen moeten per mail gericht worden aan het algemene e-mailadres van de gemeente. (En dan maar hopen dat het uiteindelijk terecht komt bij degene bij wie het moet zijn). Zelfs de vraag, eind november, hoeveel ruimte er was in de agenda’s van de mensen bij afdeling Ruimtelijke Planning en of het zou lukken om vóór de kerst een vooroverleg in te plannen…

Dus op goed geluk is het schetsontwerp afgelopen donderdag via het Omgevingsloket Online (weer zo’n draak van een overheidswebsite) ingediend met een formeel verzoek tot informeel vooroverleg. En nu maar afwachten wat de gemeente ervan vindt.

In de tussentijd gaan we natuurlijk wel door. Er moet een constructeur gevonden worden, die de berekeningen kan maken voor de fundering en de constructie. En we moeten ons gaan verdiepen in de installaties voor water, warmte en ventilatie. Want ook dat willen we allemaal zo milieuvriendelijk en low-tech mogelijk uitvoeren. Daarover een volgende keer meer.

Plant een boompje

Het boomplantseizoen is begonnen! Rondom de boerderij staan maar weinig bomen. De Grote Eik, de Jonge Eik, de Kers, drie meidoorns en een rijtje van een paar armetierige berken, een paar nog armetieriger essen en een zich irritant uitzaaiende esdoorn met zijn nakomelingen. Nu de westschuur tijdelijk ook plat ligt waait de wind dan ook flink op het erf en door het huis.  Meer beschutting is gewenst.

Maar dat niet alleen, met zoveel ruimte willen we natuurlijk ook fruit- en notenbomen. Sterker nog, ik ben zeer gecharmeerd van het principe van het ‘voedselbos’: door de mens ontworpen maar zichzelf regulerend ecosysteem, dat geheel uit soorten bestaat die als mens nuttig zijn te gebruiken. Een meer uitgebreide beschrijving volgt nog. In elk geval, hoe meer bomen, hoe beter. (Hoewel ik in het kale Noord-Holland ben opgegroeid heb ik altijd een voorliefde gehad voor bosrijke gebieden). Ieder jaar dat de bomen eerder in de grond staan is een groeiseizoen meer, dus ik ben meteen met een plan begonnen.

Daarbij had ik geluk. Stichting Landschapsbeheer Friesland meldde dat we zouden kunnen meedoen aan een plan met Europees geld voor herstel van kleine landschapselementen. Via dat plan zouden we helemaal gratis (!) de verdwenen houtwallen aan de westkant van het perceel kunnen terugplanten, en een rij eiken langs de sloot aan de noordkant planten. Helaas is het moment dat duidelijk zou worden of het doorgaat nu tot twee keer toe opgeschort. Dus we weten nog steeds niet of dat doorgaat.

Gelukkig zijn er nog meer opties: Stichting Heg en Landschap heeft ook een boomplantprogramma, waarbinnen je voor een kleine bijdrage inheems plantmateriaal  kunt kopen. Daar heb ik me ook maar ingeschreven  voor een stuk of 250 boompjes. Ook daar moet de aanvraag nog voor goedgekeurd worden, dus afwachten maar…

De houtwallen en grotere landschapsstructuren zijn duidelijk, maar de rest? Ik heb natuurlijk wel vaker een tuinplan ontworpen, maar dit oppervlak is toch echt wel wat anders. Daarom heb ik de hulp ingeroepen van Hanneke Clabbers van voedselboskwekerij Arborealis. Samen met haar heb ik een globaal plan gemaakt, wat gebaseerd is op de oude perceelsstructuren, die nog in het microreliëf te zien zijn.

Ten zuiden van de boerderij moet het natuurlijk  zoveel mogelijk open blijven. In de winter willen we veel zon in huis, voor ‘passieve verwarming’. En sowieso moet er de komende jaren nog heel veel bouwverkeer rond  het huis kunnen bewegen. Voor dit jaar had ik daarom, behalve herstel van de oude landschapsstructuren, vooral beplanting langs de oprijlaan en aan de noordkant van de boerderij gepland.

Via de Stichting Fruit Yn Fryslan heb ik 13 hoogstam en 13 laagstamfruitbomen besteld. De bedoeling was om de hoogstambomen langs de oprijlaan te planten. Maar toen ik het plan ging uitzetten kreeg ik mijn twijfels. Krijgen fruitbomen hier niet teveel last van schaduw van de eiken? Kloppen die afstanden wel? En is de grond hier niet te nat? Toen we het plan maakten was het overal nog droog, maar na de vele regen van de afgelopen weken kan je heel duidelijk zien waar de leemlaag meer aan de oppervlakte zit en het water blijft staan.

Om kort te gaan: het plan is helemaal omgegooid.  Langs de oprijlaan komen lindebomen. Die gaan de verzurende werking van de eiken tegen en zullen op termijn in de zomer zorgen voor een rijke oogst aan lindehoning. Op de meest natte stukken plant ik elzen. Die leggen stikstof uit de lucht vast en werken dus als natuurlijke bemester.

Hoogstamfruit komt alleen langs het laatste stukje oprit, waar meer zon is (maar dat kan pas aangeplant worden ná de bouw van het huis) en aan de westkant van het huis. Aan de noordkant komen  walnoten. Gisteren ben ik 8 notenboompjes gaan halen bij kwekerij De Smallekamp in Nunspeet. (Een geweldig bedrijf overigens, waar je hartelijk ontvangen wordt en goed advies krijgt, echt een aanrader. Daar ga ik nog vaak terugkomen!) Omdat het wel even gaat duren voor die walnoten groot zijn komen daar ook laagstamfruitboompjes tussen.

En dan dus, hopelijk, nog de vele bomen en boompjes voor de landschapsstructuren die de komende weken de grond in kunnen. De schoppen zijn geslepen, de compost ligt klaar en ik hoop dat Gerrit Hiemstra en Koning Winter zich nog even een beetje koest houden…