Erfbedrading

Over het erf heen moesten nog allerlei verbindingen voor stroom en water komen. Handig om die aan te leggen voordat het grote werk (de erfbestrating) begint. Maar daarvoor moest natuurlijk eerst de fundering van de oude stal weg. Jochem kwam weer een keer een dagje helpen.

Eerst alle funderingen en stalvloeren weg. Er kwam een onverwachte vondst onder vandaan, maar vooral heel veel puin. De puincontainer van 6 m3 was niet genoeg… (uiteindelijk kwam er nog bijna 30 m3 puin uit de grond!)

Daarna de oude rioolbuis teruggezocht, die ooit van de stacaravan naar de septic tank liep. Daar konden we nu mooi de afvoer van de stal op aansluiten!

Een mantelbuis om stroom naar de werkplaats te leggen…

Die ligt wel diep genoeg.

Toen nog eentje voor water. Hoera, nu heb ik water in de stal!

En toen lag alles klaar voor het grote werk: het plaatsen van de regenwatertank en de bestrating. Een dag werk, haast van 7 tot 6 bezig geweest. Stiekem ligt er een heel doolhof van kabels en leidingen onder de grond… tijd om onze eigen Klic-kaart te maken!

Kleur op hout

Toen we begonnen met bouwen was één van de uitgangspunten om het zo duurzaam en ‘natuurlijk’ mogelijk te houden. Daarom kozen we voor kozijnen van Accoyahout. Dat is zachthout (naaldhout), wat onder druk met azijnzuur is gekookt. Daardoor is het niet meer ‘lekker’ voor houtetende insecten en micro-organismen en dus net zo duurzaam (in de zin van: lange levensduur) als hardhout.

Ze waren prachtig van kleur toen ze in de zomer van 2020 geleverd werden. Zonde om te schilderen! Maar als ze niet behandeld werden zouden ze vergrijzen. We kozen ervoor om ze te behandelen met ‘verbeterde houtolie van de Cokereye’ . Dat zou de kleur beschermen, zonder dat ze aan natuurlijk karakter zouden inboeten. Eén á twee keer per jaar schoonmaken en een doekje met nieuwe olie eroverheen zou voldoende moeten zijn.

Helaas bleek dat wat optimistisch gedacht. Binnen de kortste keren ontstond er zwarte aanslag op de kozijnen. Vooral op de laagste (en horizontale) delen. ‘Even’ schoonmaken bleek een flinke poetsbeurt. Vooral omdat tijdens de bouw, toen we er nog niet in woonden, ik niet zo heel frequent de ramen lapte. Er waren altijd veel meer dingen te doen…

In 2021 en 2022 heb ik nog een keer alle kozijnen schoongemaakt (met een kunststof schuursponsje, geschikt voor nat schuren, op de excentrische schuurmachine, en dan met zeepsop van lijnoliezeep). En dan opnieuw in de olie. Pokkewerk, waar ik dágen mee bezig was en wat een vieze spetterboel rond de gevelopeningen achterliet op de zwarte Xyhlo biofinish rabatdelen. Het werkte, maar binnen een paar weken zag je alweer dat het vies werd.

Hee, wacht eens. Die Xyhlo biofinish, dat is een schimmel die op lijnolie leeft. Een prachtige afwerking, maar zou het niet kunnen dat de olielaag op de kozijnen het extra zwaar te verduren heeft omdat er bij elke regenbui schimmelsporen van de Xyhlo overheen spoelen? Volgens de fabrikant zou dat niet zo moeten zijn. Maar wij denken er het onze van…

In 2023 had ik zoveel kantoor- en ander werk, dat ik aan het jaarlijkse gevecht met de kozijnen niet meer toe kwam. En omdat het resultaat sowieso onbevredigend was heb ik het maar opgegeven en een afspraak gemaakt met een ecologische schilder. Die eigenlijk al volgeboekt zat tot 2025, maar bereid was om zo af en toe een paar dagen vrij te maken om onze kozijnen te schilderen.

En dat was een groot succes! Richard heeft uitgebreid uitgezocht welke verfsoort goed bestand zou moeten zijn tegen de schimmel-druk. De keuze viel op een biobased lak van Copperant. We hebben gekozen voor een afwerking in de RAL kleuren 1014 en 1002, ‘donker ivoor’ en ‘zandgeel’. Dat blijkt een gelukkige combi met de oranje daken en het zwarte potdekselwerk.

Richard is eindeloos bezig geweest met schoonmaken en voorbereiden (terwijl hij intussen een oogje hield op het gedierte op en rond ons erf. Dit was de eerste keer dat we een bouwvakker hadden die steeds een verrekijker bij de hand houdt voor als er een leuk vogeltje langs vliegt! 🙂 We konden het dus uitstekend met elkaar vinden, ook al heb ik hem nog steeds geen boomkikker kunnen laten zien….) maar vanaf juni kregen de kozijnen kleur. En dat scheelt een stuk in de aanblik!

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het potdekselwerk ook toe was aan een opfrisbeurt. Dat heb ik de afgelopen weken, tussen de bedrijven door, gedaan. Een beurt met rauwe lijnolie maakt opnieuw een heel verschil!

Onder de potdekselplankjes aan de voorkant zitten veel nestjes van Franse veldwespen. Dat vinden wij prima. Ze zijn niet opdringerig of agressief zoals limonadewespen en ze eten een heleboel muggen. Je moet er niet op gaan zitten en we lopen wel eens een steek op als er eentje in ons haar of kleding terecht komt, maar dat trekt snel weg. Alleen over deze schilderbeurt van ons (en hun) huis hadden we wel een verschil van inzicht…

WAT MOT DAT?!
Gelukkig heb ik mijn imkerpak nog.
Tot slot de werkplaats een laagje Natuleum… en nu de nieuwe stal nog. Wat knapt het er allemaal van op!

Komkommerwolven

Hoewel er genoeg gebeurt in de wereld om stapels kranten vol te krijgen is het in Nederland, vergeleken met het politieke rumoer van het afgelopen jaar, bedrieglijk rustig. Politici zijn op reces en de kranten moeten even geduld hebben tot het kersverse kabinet weer malle fratsen gaat uithalen. Dus storten de media zich op andere zaken en kan iedere stap die een wolf in Nederland zet weer breed uitgemeten worden.

Daarbij wordt soms een nogal selectieve presentatie van zaken gebezigd. Zo schreef de columnist Sylvain Ephimenco in Dagblad Trouw een column waarin hij om feiten en cijfers vroeg. Het enige cijfer wat hij zelf presenteerde was een ruwe schatting aan het verre eind van het spectrum van hoe de populatie wolven zich zou kunnen ontwikkelen. (De column is hier te lezen maar alleen voor abonnees.) Ik schreef voor de vuist weg een reactie, maar die telde teveel woorden voor de Trouw. Dus ik publiceer ‘em lekker zelf.

Mijnheer Ephimenco wil graag harde feiten en cijfers over ‘de wolf’. (Gek genoeg hebben we het altijd over ‘De Wolf’  alsof het een persoon is. Ik bedoel, tuiniers klagen wat af over naaktslakken dit jaar, maar we hebben het zelden over ‘De Naaktslak’. ‘De Wolf’ klinkt net zo mythisch als ‘ De Kerstman’. Zullen we het gewoon over wolven hebben?) Oké, komen er een paar.

Vorig jaar zijn er 1.121 schapen door wolven doodgebeten. Dat weten we exact vanwege de vergoeding die schapenhouders krijgen, of die nu deugdelijk beschermd waren of niet. Vrijwel alle doodgebeten schapen stonden niet achter een wolfwerend raster.

Er zijn vorig jaar ongeveer 60.000 (dus meer dan 50 x zoveel) schapen gestorven aan blauwtong. Toch wordt er vaak gesproken alsof het in dezelfde ordegrootte zou zitten. “We hadden het al zo moeilijk met die wolf en nu die blauwtong er ook nog bij!” Er verschijnen veel meer mediaberichten over wolvenaanvallen dan over de blauwtongepidemie. Iets met sensatiezucht?

Er zijn vorig jaar 737.900 (dus 658 x zoveel) schapen en lammeren geslacht volgens het CBS. Dat zijn er meer dan er überhaupt overblijven; op 1 december 2023 telde Nederland ruim 662.000 schapen. Klopt; de meeste schapen worden gehouden voor het vlees (ook al eten we dat zelf nauwelijks). Cijfers over de export van levende schapen (voor de slacht) kan ik zo snel niet vinden. Wellicht is een journalist daar beter in.  Deze cijfers zetten de 1121 door wolven gedode schapen wel in perspectief.

Dan nog wat feiten. Wolven zijn er altijd geweest in Nederland, tot zo’n 150 jaar geleden. De soort is aangepast aan ons moerassige landschap. Sloten, kreekjes of struikgewas vormen geen enkel probleem. Dit in tegenstelling tot schapen. Dat zijn van origine bergbeesten, door de mens hier gebracht. Wilde schapen kunnen uitstekend klauteren en springen op rotsen en op die manier aan roofdieren ontkomen. Maar ja, in een wei zijn geen rotswanden. Een wolf is beter op een Nederlands weiland aangepast dan een schaap, hoe vreemd dat ook klinkt.

Wolven eten liever wild dan vee. Uit analyses van de maaginhoud van aangereden wolven in Duitsland bleek dat 97% van hun menu bestond uit wild (met name ree en wild zwijn). Volgens de laatste cijfers die ik kon vinden worden er in Nederland jaarlijks 16.000 reeën afgeschoten. Dat betekent dat er ruim 250 reeën per wolf beschikbaar zijn als we ophouden reeën te bejagen. Ik vermoed dat dat voldoende is om de hele wolvenpopulatie (die ligt momenteel ergens tussen de 50 en 65 stuks) obesitas te bezorgen. De wilde zwijnen (die worden buiten de Veluwe ook bejaagd ‘tot nulstand’) komen daar nog bij. Er is dus echt wel ruimte voor groei van de wolvenpopulatie. Tenslotte is er in Nederland wel ruimte voor 3,7 miljoen koeien, 99 miljoen kippen en 12 miljoen varkens, om nog wat cijfers te noemen.

Maar hoe leer je een wolf om ree te eten in plaats van schaap? Net zoals je een hond leert dat eten van de tafel pakken niet mag: met een flinke tik op zijn (of haar) neus. Als het te warm is voor mijn schapen om in de stal te slapen staan ze ’s nachts in een nachtkraal, binnen een geaard stroomnet van anderhalve meter hoog. Met netstroom, de aardpen van de bouwstroomkast en een paar verlengkabels krijgen we daar ongeveer 8 kV op. Er zijn geen gevallen bekend van wolven die door, over of onder een dergelijk net heen zijn gekomen. Een klap van 8kV komt aardig aan (weten wij uit ervaring). Dan jaagt de wolf liever op ree. Of zwijn.

Wat nou echt zou helpen was als we goede verbindingszones tussen de natuurgebieden in Nederland zouden hebben. Dan zouden reeën, zwijnen, wolven en allerlei andere dieren door Nederland kunnen migreren, zonder dat ze de mens voor de voeten zouden lopen. Daar waren dan ook plannen voor. Van 1990 tot 2010 is er gewerkt aan de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Toen veegde de toenmalig staatssecretaris Henk Bleker de uitgebreide wetenschappelijke onderbouwing van dit concept van tafel. En zo bleef de versnippering van de Nederlandse natuur gehandhaafd.

Wat wolven betreft is dat vooral in de nazomer en herfst een probleem. Dan verlaten de jonge welpen het nest. En net als mensenpubers doen die wel eens gekke dingen. Zo kan er dan opeens een jonge wolf in een achtertuin liggen te slapen. Of loopt een jonge wolf tegen een kudde schapen op, zelfs al is hij of zij daar niet naar op zoek. Tja, dan helpt het dus als die kudde achter een hoog hek met stroom staat. Pubers laten zich vrij snel ontmoedigen als het ingewikkeld wordt.

Toegegeven: met mijn tien schapen in twee koppels is dat eenvoudiger dan wanneer je veel verschillende koppels van tientallen of honderden schapen op verschillende plekken hebt lopen. En netstroom naar de wei krijgen kan lastig zijn, als die wei veraf ligt. Maar de schapen in de kraal krijgen is geen probleem. Uit ervaring kan ik melden dat de schapen heel snel leren dat er tegen zonsondergang brokjes in die kraal te halen zijn. Je moet uiteraard ’s avonds langs om ze in de kraal te zetten en ’s ochtends om ze er uit te laten. Dat is een aanpassing.

Maar is die aanpassing nu werkelijk zo groot? Olifanten in Botswana, tijgers in India en nijlpaarden in Tanzania richten véél meer schade aan dan die paar wolven hier. Zeker ten opzichte van het BNP. Toch vinden de meeste Nederlanders niet dat deze dieren mogen worden doodgeschoten. Als we van deze, veel armere landen eisen dat ze hun fauna beschermen, moeten wij dan ook niet die paar centen kunnen opbrengen die het kost om met wolven samen te leven?

Je kunt zo’n verplaatsbare nachtkraal opzetten in de hoek van het weiland waar de schapen op dat moment lopen. De netten zijn zwaarder om te verplaatsen dan ‘gewone’ schapennetten, maar het is goed te doen. (Ik bedoel, ik kan het en ik ken geen enkele boer die minder sterk is dan ik.) De kosten van één zo’n net zijn minder dan die van één schaap. Binnen 1 net (vierkant van 12,5 x 12,5 m) passen ongeveer 75 schapen, in een vierkant van 2 netten (25 x 25 m) ongeveer 300. Voor de gebruikelijke Nederlandse koppels is dat ruim voldoende. De kosten van een stroomkabel naar de wei, een aardpen en een schrikdraadapparaat komen daar nog wel bij. Vooral dat laatste is vrij prijzig en de subsidies daarvoor zijn niet kostendekkend. Maar daar kan iets aan gedaan worden.

Al met al lijkt het grootste probleem mij, dat je voor deze werkwijze al je land om je boerderij moet hebben liggen en er netstroom naartoe moet leggen. Voor begrazing van natuurgebieden, wat nu vaak met schapen gebeurt, werkt dit niet. Je kunt de vraag stellen of schapen daar het aangewezen beest voor zijn. Ze zijn wel lekker handzaam, maar ze horen hier dus eigenlijk niet. Heidekoeien zijn beter bestand tegen wolven en grazen op vergelijkbare manier. En runderen horen wèl vanouds thuis in de Nederlandse natuur. (Al zijn ook heidekoeien niet hetzelfde als de oerossen die in de Frankische tijd werden uitgeroeid. Die zouden geen enkel probleem met wolven hebben.)

Tot slot een cijfer dat ik graag had genoemd, maar dat niet bekend is: het aantal schapen wat wordt doodgebeten of sterft na opjaging door loslopende honden. Schattingen op basis van enquêtes uit 2019 lopen uiteen van 4.000 tot 13.000 stuks.

Open erf!

Nu de schapen in de nieuwe stal kunnen, is het eindelijk tijd om de oude krotten op het erf af te breken. Die bestaan uit het laatste hoekje van de oude boerderij, plus het hok voor de zitmaaier wat ik in 2021 daar tegenaan heb getimmerd.

Al sinds de bouw van het huis zien we dit als we de deur naar het erf uitstappen:

(Zie ook het blogje uit februari, toen we met de fundering begonnen.)
En dit is de aanblik vanaf de andere kant:

Maar… eindelijk mag het tegen de vlakte!

Voor ik het wist was Joris al het ‘ maaierhok’ aan het afbreken. Nog snel een foto vanuit de hal:

De planken (vloer van de oude hooizolder, en dáárvoor waarschijnlijk een wandbetimmering) kunnen nog wel een keer gebruikt worden voor en houthok of zo.

En toen de stal zelf. Chris wilde de ‘ betonschuttingplanken’ wel hebben. Mooi, dat ruimt lekker op. Daarna de dakpannen van het vlakkere stukje dak en dan het gehate smerige piepschuim plafond naar beneden drukken. Wilden we niet onder staan.

Toen de rest van de pannen van het dak. En het gebint. Dat was heel oud. Waarschijnlijk was dit gebint deel van de oude hooischuur die naast het oorspronkelijke woudboerderijtje stond. Rond 1965 heeft de oude meneer het gebint verlengd (zie het horizontale brede stuk op de foto hieronder) naar de oude stal van het boerderijtje, en over het geheel een stelpdak gelegd. Daardoor stond het woonhuisje van de boerderij zoals wij die kochten dwars op de schuur.

We hebben jaren tegen dat rare, boven het dak van de stal uitstekende, gebint aangekeken vanuit de slaapkamer. Eigenlijk hadden we ook niet gedacht dat de stal zo lang zou blijven staan. Ach ja “Niets zo permanent als een tijdelijke oplossing”, zei een wijze buurman me ooit.

Dan de plankjes… o ja, het composttoilet!

En dan de hele dakconstructie eraf. Met dank aan Karin, die vanuit Haarlem kwam helpen om al het hout in de houtcontainer te proppen.
We hadden verwacht dat het omgooien van de muurtjes daarna kinderspel zou zijn. Dat was het immers ook bij het slopen van het huisje; die muren duwde ik met één hand om. Maar dat viel tegen. Deze muurtjes waren met bijzonder sterke mortel gemetseld. Of zouden wij gewoon oud aan het worden zijn?

Maar wat een ruimte, toen ze eenmaal om lagen!

Een heel andere beleving, als je de deur uit stapt!

En voor het eerst kunnen we deze gevel in zijn geheel zien!

Een heel verschil met een jaar geleden…

Hooitijd!

En toen kwam er eindelijk een week met droog en warm weer, en moest dus als de wiedeweerga het hoge gras eraf. In heel Nederland trouwens. Dat betekent dat de loonwerkers overuren maken, om al dat gras tot kuilvoer of hooi te verwerken.

(En neem overuren maar heel letterlijk. Ik vroeg de loonwerker ernaar en hij zei “Ach, het valt nu wel mee, ik ben gisteravond om half twee op bed gegaan en was pas om zeven uur weer aan het werk. In het verleden gingen we de hele nacht door.”)

Wij maaien maar een klein stukje, en het is voor zo’n overbezette loonwerker dan niet echt de moeite waard om te komen. Daarom had ik met Arnaud afgesproken dat wanneer hij het land zou gaan maaien wij dat ook zouden doen. En met Hans afgesproken dat hij dan meteen het ecologisch maaien rond de poel zou uitvoeren. Daar komt deels pitrus af, maar deels ook gras wat ook nog tot hooi te verwerken is. Een beetje coördineren dus. Gelukkig lukte dat allemaal.

Toen Arnaud aangaf te willen gaan maaien ben ik direct ‘zijn’ land in getogen op zoek naar reekalfjes. Andere jaren kwam de eerste snee er al eerder af, maar dit jaar lukte dat niet door de nattigheid. Daardoor stond het gras daar heel hoog. We zagen er bijna dagelijks reeën in. En dat betekent, dat er hoogstwaarschijnlijk ook reekalfjes in liggen.

Reeën leggen hun jonge kalfjes overdag in hoog gras. Daar verschuilen ze zich voor belagers. Bij onraad drukken ze zich plat tegen de grond. Omdat ze nog geen geur hebben, werkt dat goed tegen ‘traditionele’ belagers zoals roofdieren. Maar niet tegen een cyclomaaier. Ik heb daarom een hele dag door het gras heen en weer gelopen en vlaggetjes in het gras gezet, in de hoop het weiland op die manier ‘eng’ te maken, zodat de reeën hun kalfjes eruit zouden halen. Tot mijn grote verdriet bleek dat later toch onvoldoende te zijn, er is één kalfje doodgemaaid. Balen!

Nadat we alles gemaaid hadden bleek dat de loonwerker al helemaal volgeboekt was, zodat het gras bijna een week bleef liggen. Dat maakte dat we wel meer tijd hadden om het droog te krijgen en op te harken. Gelukkig was er stabiel weer voorspeld. Ik heb daarom ook eerst nog wat hoekjes waar de machine niet kan komen met de zeis gemaaid.

Het opharken was, zoals gewoonlijk, weer een enorme klus. We bezitten een gecombineerde ‘Strela’ schud- en harkmachine uit de jaren ’70. Die past wel mooi bij de schaal van onze veldjes. Maar we horen telkens van de loonwerkers dat onze ‘zwillen’ niet hoog genoeg liggen. Zij hebben namelijk veel modernere en grotere machines. De kleine zwilletjes die de Strela van ons onbemeste gras maakt kan de balenpers nauwelijks oppakken.

Bovendien pakt onze Strela bij het harken niet alle gras mee, omdat ons land nogal bultig is. En dan zorgt de landschappelijke inrichting ook nog voor allerlei lastige bochtjes… Effectief moest er dus héél veel met de hand geharkt worden, tot alles in één zwil op het land lag. En dan moest ook nog al het gras wat rond de poel gemaaid was met de hand verplaatst naar het hoge land. Gelukkig kwam Jan weer een handje helpen met het harken. Maar na dagenlang hard werk in de hete zon stond ik wel te tollen op mijn benen.

Uiteraard kwam de loonwerker ook later dan gedacht. Ik zat met spanning te wachten, want ik had net die dag het jaarlijkse etentje van de groencommissie van Plaatselijk Belang. De laatste pakken werden pas gewikkeld terwijl ik al onder de douche stond. Maar het zwil werd (met een gigantische machine) tot zeven prachtige balen ‘voordroge kuil’ geperst. We hebben nu hopelijk genoeg voer voor de hele periode van november t/m maart, als de schapen veel uren op stal doorbrengen. Met een beetje geluk kunnen we eind augustus nog wat ‘echt’ hooi, in blote pakjes, maken voor de periode daarvóór en daarna.

(Met ons kleine koppeltje schapen is de voersnelheid maar net genoeg voor de grote balen. Als ze eenmaal open zijn moeten ze eigenlijk binnen een dag of 20 wel op zijn, anders gaan ze schimmelen. Dat halen we net in de periode dat de schapen lang op stal staan. Maar in de periode dat ze alleen op stal komen voor het melken word ik ook geacht voor iets lekkers in de ruif te zorgen. Waarom zou je anders die stal in gaan tenslotte, als je ook buiten blaadjes kunt eten?)

En wat geeft dat dan een tevreden en voldaan gevoel, als het hooi binnen is!