Welstand in de niet-stand (1)

Al stukadorend zijn er heel wat weken verstreken. Daarin zijn we ook bezig geweest met een minder leuk aspect van ons project: de vergunningen. Hier een update.

Op 6 september hebben we de aanvraag voor de bouwvergunning voor het nieuwe huis ingediend. We verwachtten weinig problemen. We hebben immers begin dit jaar al ‘vooroverleg’ gehad met de gemeente. Toen wees de welstandscommissie erop dat volgens de welstandsnota gevels van woongebouwen ‘een stenig karakter’ moeten hebben, terwijl wij potdekselplanken toepassen. Daar hebben we het toen uitgebreid over gehad en we kregen als advies:

‘Wel merken we op dat het ontwerp wringt met de richtlijn van steenachtig voor de gevel. Ten aanzien van dit aspect verwachten we dat hier in de uitwerking nadere aandacht wordt besteed en eventueel op andere wijze wordt voorzien in het door de gebiedscriteria beoogde bebouwingsbeeld.’

In het gesprek hebben we het toen gehad over toevoeging van een dakkapel, een duidelijk verschil in de hoeveelheid glas en meer detaillering van de goten.  Dat zou zorgen voor meer onderscheid tussen een ‘woon-‘en een ‘stal-‘gedeelte, zoals dat bij boerderijen gebruikelijk is. En dat advies hebben we opgevolgd.

Op 11 oktober ontvingen we bericht van de welstand:

‘Op grond van de ingediende gegevens deelt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit u mee dat het plan, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria, niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand. De kritiek betreft het plan op zichzelf en in relatie tot de omgeving en is op het volgende gericht. 

[…] Het metselwerk is onvoldoende betekenisvol toegepast. 

De woning is hierdoor in strijd met de criteria die in hoofdzaak steenachtige gevels voorstaan. Door de voorgevel (zuidwestgevel) uit te voeren in metselwerk en dit metselwerk overhoeks door te zetten tot het eerste raam kan hier aan tegemoet worden gekomen.’

Dat is vreemd… hier hebben we toch het al eerder over gehad? Wij willen juist geen metselwerk toepassen, omdat dat een hoge milieu-impact heeft en minder dampopen is. Door de kalkhennep te omhullen met metselwerk zou zich ‘leefvocht’ gaan ophopen in de constructie. Dat hebben we bij het vooroverleg ook uitgelegd. Opnieuw bellen. De behandelend ambtenaar zou er achteraan gaan bij de welstandscommissie.

Het was natuurlijk voor onszelf ook weer aanleiding om even na te lezen hoe het ook alweer zat. En hé: in de welstandsnota staat bij gebiedstype ‘Landelijk Gebied’:

In beide gebieden [van de gemeente] is sprake van evenwijdig aan de Linde en Tjonger gelegen bebouwingsassen in een hele lage dichtheid. Op sommige plaatsen zijn deze bebouwingsassen verdicht tot kleine lintdorpjes of – gehuchten. Voor het overige komen verspreid liggende boerderijen veelvuldig voor. Voor de beschrijving van deze boerderijen en de daarbij behorende welstandscriteria wordt verwezen naar de objectgerichte criteria.

Boerderij… zijn wij een boerderij? In een lintdorpje of gehucht wonen we in elk geval niet. De welstandsnota geeft als definitie: Boerderij – gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de stolp, kop-hals-romp en andere typen

Een voormalige boerderij is dus ook een boerderij. Het huidige huis is een oud boerderijtje, dat is zeker. En het nieuwe gebouw krijgt ook het karakter van een boerderij, juist omdat we op een streekeigen wijze willen bouwen. Dus misschien moeten we toch even kijken naar de objectgerichte criteria voor boerderijen. Die zijn een stuk recenter (uit 2011) dan de welstandsnota (uit 2004). En daarin staat dat voor nieuwe boerderijen ook ‘andere gevelbekledingen’ mogelijk zijn. Dat heb ik  direct aangegeven aan de behandelend ambtenaar. En afwachten maar.

Op 17 oktober weer een mailtje van de gemeente:

‘Ik heb even naar deze criteria gekeken en kom tot de conclusie dat deze criteria gelden voor nieuwe boerderijen en agrarische bedrijfsgebouwen op agrarische erven en niet over nieuwbouw boerderijen op een woonbestemming.

Daarnaast heb ik zoals afgesproken contact gehad met de persoon van hus en hiem die bij het eerste gesprek gezeten heeft.

Zijn verhaal is het volgende:

“In het gesprek van de 17e januari is door ons aangegeven dat we beoordelen aan de hand van de richtlijnen en dat het dus van belang is dat de woning een steenachtige expressie krijgt. Dit hoeft niet te betekenen dat de woning geheel in steen wordt opgetrokken maar wel dat er op de juiste plaatsen in de gevels gebruik wordt gemaakt van metselwerk. Natuurlijk kwam de afgezonderde locatie ter sprake en was er een discussie over houten woningen in het buitengebied die vaker aan de orde is. Daarom hebben we toen de zinssnede over aanpassing van de criteria aan het advies toegevoegd.

Het advies van mijn collega is in lijn met het eerdere vooroverleg en conform de nog steeds geldende criteria. De suggestie is een suggestie en we staan open voor alternatieven, die echter wel het resultaat moeten opleveren dat de indruk ontstaat dat we met een steenachtige woning te maken hebben.”

Ik heb ook nog even navraag gedaan over het eventueel afwijken van het welstandsadvies.

De gemeente is niet bereid om af te wijken van het welstandsadvies.

Ik wil u adviseren om samen met uw architect te zoeken naar een oplossing, die een steenachtig karakter heeft en toch werkbaar is voor jullie.’

Dit wordt vreemd. Ik zie namelijk nergens dat het zou moeten gaan om agrarisch bestemde gebouwen. Het woord ‘bestemming’ of ‘bestemd’ komt niet eens in de welstandsnota voor.

Bovendien horen we nu echt iets anders dan bij het eerste welstandsgesprek.  Toen ging het om ‘wringen met een richtlijn‘, waar ‘eventueel op andere wijze aan tegemoet gekomen kon worden’. Nu is het ineens  ‘van belang dat de woning een steenachtige expressie krijgt‘. En wat is eigenlijk ‘een steenachtige expressie’?  Moet het baksteen zijn? Natuursteen? Lokale veldkeitjes? Marmer? Gestuukt met een cementgebonden mortel? Gepleisterd met een kalkmortel? Met leem?

Er gaan nu allerlei zaken door elkaar heen spelen. Waarom zijn de objectgerichte criteria voor boerderijen (die andere gevelbekleding toestaan) niet van toepassing, waarom geeft de welstandscommissie tegenstrijdige adviezen, wat wil de welstand nu eigenlijk en waarom vindt de gemeente het welstandsadvies belangrijker dan de klimaatambities die ze zo nadrukkelijk benoemt in de Omgevingsvisie en  het recente Coalitieakkoord? Een halve dag later stuur ik een uitgebreide mail met deze vragen terug.

Daarna… weer radiostilte. Tot 26 oktober.  Weer mail. Met het langverwachte positieve bericht? Helaas:

‘Naar aanleiding van uw mail heb ik overleg gehad met mijn leidinggevende. In dit overleg heb ik aangegeven dat u ‘bedenkingen’ heeft m.b.t. het welstandsadvies. Ook heb ik aangegeven dat u niet bouwt volgens de traditionele manier, maar dat u andere materialen en technieken gebruikt. 

Hij heeft op zijn beurt overleg gehad met de wethouder over uw aanvraag. Hieruit is gekomen dat de gemeente vasthoud aan het welstandsadvies wat er nu ligt en dat er niet afgeweken gaat worden van dit advies. Ik wil u dan ook vragen om uw aanvraag aan te passen, zodat deze wel voldoet aan het welstandsadvies.’

De vragen uit mijn vorige mail worden niet beantwoord. Dus maar weer bellen.

De reden die de behandelend ambtenaar geeft voor haar conclusie dat de ‘objectgerichte criteria voor boerderijen’ niet moeten worden toegepast, blijkt te zijn dat in de inleiding van die notitie staat:  ‘Het beleid is gericht op beheer en versterking van compacte agrarische erven met een goede landschappelijke inpassing‘. Volgens haar betekent dit, dat deze criteria alleen bedoeld zijn voor boerderijen met een agrarische bestemming volgens het bestemmingsplan.

Tja… er staat ook: ‘Verspreid over het gemeentelijk grondgebied komen […] historische boerderijen voor‘,‘Daarnaast blijkt dat veel agrarische bedrijven zijn beëindigd.’  en ‘Verwacht mag worden dat het aantal agrarische bedrijven zal afnemen waardoor functiewijzigingen en bijkomende verbouwingen zich zullen aandienen.’ En de definitie van boerderijen spreekt niet voor niets van gebouwen met een (oorspronkelijk) agrarische functie.  Daar kan je net zo makkelijk uit afleiden dat de objectgerichte criteria voor boerderijen juist ook op niet-agrarisch bestemde boerderijen van toepassing zijn. Dat wordt een welles-nietes verhaal.

Volgens het eigen voorwoord moet de welstandsnota ‘leesbaar, begrijpelijk en opwekkend zijn voor verschillende gebruikers’. Dat wordt bevestigd in het kersverse Coalitieakkoord (juni 2018): ‘Wij willen een gemeente zijn met zo weinig mogelijk beperkende regels. De regels die er zijn moeten transparant en duidelijk zijn.’ Maar blijkbaar is de nota toch voor meerdere uitleg vatbaar, evenals het advies van de welstandscommissie uit het vooroverleg.

Met de welstandscommissie is intussen geen aanvullend contact geweest; dat vond de leidinggevende niet nodig. En heeft de wethouder nu daadwerkelijk een inhoudelijke afweging gemaakt over energiezuinig bouwen en zwarte potdekselplanken versus een stenen ‘voor’gevel? Of is er alleen maar gevraagd: ‘Wilt u afwijken van een welstandsadvies?’? Dat wordt ook niet duidelijk.

Intussen hebben wij wel een probleem. De termijn voor vergunningverlening verloopt op 1 november en de gemeente werkt heel eenvoudig: als op dat moment niet alle seinen op groen staan wordt de vergunning  niet verleend. Maar dan zijn wij wèl de leges voor behandeling (ettelijke duizenden euro’s!) verschuldigd. En wat de gemeente betreft staat het sein voor welstand nog duidelijk op rood.

We voelen ons behoorlijk machteloos. En ook gefrustreerd en teleurgesteld. Wij hebben júist ernaar gestreefd om, bij een energieneutrale woning met een superlage milieu-impact, te komen tot een bebouwingsbeeld wat past bij de streek en de locatie. Voor afmetingen, vorm, dakhelling, oriëntatie op de kavel en bouwvolume zijn we uitgegaan van het bescheiden boerderijtje wat er nu staat. Daardoor hebben we enige concessies moeten doen aan functioneel te gebruiken ruimte en behoorlijk ons best moeten doen om tot onze gewenste energieprestatie te komen. Maar wat we hier zo mooi vinden is het afwisselende landschap met open weilanden, houtwallen en bosjes, waar je de typerende Friese schilddaken bovenuit ziet steken. Dan moet je geen grote, opvallende cataloguswoning of knalwitte villa gaan neerzetten, zoals je (helaas) toch veel ziet gebeuren.

 Wij hebben met zwarte potdekselplanken gekozen voor een ‘streekeigen’ materiaal met een zeer ingetogen karakter wat functioneel is voor onze wijze van damp-open en energiezuinig bouwen en past binnen het streven om te bouwen met hernieuwbare materialen. En naar aanleiding van het vooroverleg en het welstandsadvies wat daaruit voortkwam hadden we ook echt de indruk dat de welstandscommissie erin meeging dat ook op andere wijze een ‘voorgevel’ gesuggereerd kon worden.

Moet zo’n nota dan letterlijk worden toegepast? Nee, in de inleiding van de welstandsnota staat: ‘Veel liever zien we bouwplannen waarbij de welstandscriteria worden gebruikt als opstapje, als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving. In zo’n geval kan het zelfs voorkomen dat de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn.

Tja, dat hebben wij dus juist gedaan. Onbegrijpelijk.

Nu mág de gemeente afwijken van het advies van de welstandscommissie. Bijvoorbeeld vanwege zwaarwegende maatschappelijke of inhoudelijke redenen. Klimaatverandering en de energietransitie zijn behoorlijke maatschappelijke opgaven. Als je het Coalitieakkoord 2018 leest, zou je dan ook verwachten dat de gemeente een bouwplan als dit  toejuicht:

‘Initiatieven, die van belang zijn voor de samenleving worden gestimuleerd en gefaciliteerd.

Er is een klimaatakkoord waarin de ambitie is opgenomen om in 2050 in Nederland zo goed als energieneutraal te zijn. Onze gemeente ondersteunt dit en draagt er aan bij om dit waar mogelijk te stimuleren of te versnellen.

 We willen

  • een gemeente zijn die duurzaamheid omarmt en stimuleert; 
  • stappen zetten om te voldoen aan de (landelijke) doelstellingen op het gebied van energieneutraal worden en het verminderen van afval (circulaire economie);
  • samen met de netwerkbeheerder(s), corporaties en andere direct betrokkenen komen tot een plan van aanpak voor het nagenoeg energieneutraal maken van ons woningenbestand.

En bovendien staat er:

‘Wij vinden dat bouwvoorschriften helder geformuleerd moeten zijn en uit moeten gaan van kansen in plaats van beperkingen. In dat kader is de rol van een welstandscommissie beperkt tot een adviserende rol.

Onze ambtelijke organisatie heeft een houding die open, benaderbaar en meedenkend is.  Er wordt opgave gericht gewerkt en de organisatie zoekt naar de ruimte om op creatieve wijze de vragen op te lossen. Er wordt gedacht vanuit mogelijkheden, afspraken die gemaakt worden komen we na en kwaliteit staat centraal.’

Met deze teksten in gedachten hebben we verzocht om een verlenging van de termijn. We willen in gesprek met de welstandscommissie en de verantwoordelijk wethouder. Van beiden willen we weten waarom er niet op een integrale manier naar het bouwplan wordt gekeken. Voor welstand betekent een integrale beoordeling: materiaalgebruik in combinatie met het algehele karakter, de ingetogen kleurstelling, vorm, afmetingen en ligging op de kavel. (Natuurlijk willen we ook uitleg waarom de ‘objectgerichte criteria voor boerderijen’ niet van toepassing zijn.) En voor de gemeente (dus de wethouder): de welstandsaspecten in combinatie met de extreem lage milieubelasting van de gebruikte bouwmaterialen en de extreem hoge energieprestaties.

We geven de moed nog niet op!